Ga door naar hoofdcontent
ArtikelenWmo bij gemeenten
wmo

Wmo bij gemeenten

Zondag 31 mei 2020

‘De Wmo is een prachtige voorziening, maar de uitvoering kan beter’

Bert van ’t Laar

In 2015 kregen gemeenten de verantwoordelijkheid voor de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Hoe zijn de hulp en ondersteuning sindsdien uitgevoerd? Bert van ’t Laar, oud-rechter en lid van de Juridische Helpdesk van KBO-Brabant weet er alles van.

image

Gemeenten zijn sinds 2008 verantwoordelijk voor de Wmo. De in 2015 gewijzigde wet regelt onder meer de huishoudelijke hulp bij mensen thuis, vervoersvoorzieningen als een rolstoel of scootmobiel en aanpassingen in huis, zoals een traplift.

‘De belangrijkste doelstellingen in 2015 waren dat mensen met dit soort voorzieningen langer thuis kunnen wonen, dat verzorgingshuizen gesloten konden worden én dat er flink op de huishoudelijke hulp bezuinigd kon worden’, vertelt Bert van ’t Laar. Als lid van de Juridische Helpdesk van KBO-Brabant is hij gespecialiseerd in de Wmo. ‘Dat laatste is natuurlijk raar. Aan de ene kant was de wet bedoeld om mensen langer thuis te laten wonen, aan de andere kant werd er flink gekort op de huishoudelijke hulp.’ 

Minimuminkomen

In Nederland maken 1,1 miljoen mensen gebruik van de Wmo. De eigen financiële draagkracht maakt daarbij niet uit. Van de mensen die via de Wmo hulp krijgen, heeft 60 procent een minimuminkomen, maar de andere 40 procent mag er net zo goed een beroep op doen. Iedereen draagt per maand 19 euro bij aan de Wmo-hulp die hij of zij ontvangt, ongeacht het eigen inkomen of vermogen.

Minder uren hulp

De grootste problemen rond de Wmo gaan over de huishoudelijke hulp, waar gemeenten zo fors op hebben bezuinigd. ‘Veel mensen zijn bijvoorbeeld van vier uur hulp per week teruggegaan naar twee uur’, vertelt Van ’t Laar. ‘Veel van de bezwaren die ik heb ingediend, gaan daarover. Cliënten krijgen dan simpelweg te weinig hulp in het huishouden.’ Over de vervoersvoorzieningen krijgt hij juist weinig klachten binnen. ‘Daar is niet op bezuinigd. Mensen die recht hebben op een hulpmiddel, krijgen dat.’

Verhuist u maar 

Huishoudelijke hulp en vervoersvoorzieningen zijn de twee belangrijkste vormen van hulp die gemeenten via de Wmo geven. Wat minder vaak voorkomt, maar wel voor flinke discussies kan zorgen, zijn de woningaanpassingen. Mensen die bijvoorbeeld een traplift, een aanpassing in de badkamer of een nieuwe badkamer op de begane grond nodig hebben om langer thuis te kunnen wonen, komen daarover nogal eens in conflict met de gemeente. Ook daarover heeft Van ’t Laar de afgelopen jaren diverse bezwaarschriften ingediend. ‘Als er rigoureuze aanpassingen nodig zijn, zoals een nieuwe aanbouw op de begane grond met slaapkamer en badkamer, mag de gemeente zeggen: dan verhuist u maar. Dat mag echter alleen – heeft de hoogste rechter bepaald – als in redelijkheid te verwachten is dat er binnen een halfjaar een passende woning beschikbaar komt.’

Oud en afgeschreven

Het hoogste rechtsorgaan dat over de Wmo gaat, sprak bovendien uit dat cliënten niet zelf de kosten voor het aanpassen van de badkamer hoeven te betalen. ‘Gemeenten proberen dat soms wel voor elkaar te krijgen, door te zeggen dat de huidige badkamer oud en afgeschreven is en mensen dus hoe dan ook toe zijn aan een nieuwe, die ze dan maar zelf moeten betalen.’ Naar aanleiding van een zaak die Van ’t Laar voor de rechter bracht, is nu duidelijk dat gemeenten dat niet mogen eisen. ‘Daar ben ik best een beetje trots op’, zegt hij.

Prachtige voorziening

Van ’t Laar krijgt uiteraard vooral de negatieve uitzonderingen onder ogen, als hij Wmo-cliënten bijstaat bij bezwaar en beroep. In z’n algemeenheid is hij echter te spreken over de wet. ‘De Wmo is een fantastische voorziening die het mogelijk maakt dat we in Nederland zelfstandig oud kunnen worden. En dat is wat de meeste ouderen graag willen: zo lang mogelijk in hun eigen huis wonen. Uit de jaarlijkse metingen die gemeenten doen, blijkt ook dat er redelijke tevredenheid is bij inwoners over de Wmo. Als het fout gaat, gaat het vaak niet om de wet zelf, maar om de uitvoering. Termijnen worden vaak niet gehaald, mensen moeten ontzettend lang wachten op antwoord. Bovendien is er bureaucratie: medewerkers van de gemeente zien mensen vaak als nummers en namen, zonder daarachter de afhankelijke mens te zien die misschien niet kan slapen van de problemen. Kortom: de voorziening is prachtig, maar de uitvoering kan beter.’

Volledige baan

Van ’t Laar begon vijf jaar geleden met het bijstaan van Wmo-cliënten via KBO-Brabant. ‘Toen dacht ik dat ik dat een paar jaar lang een paar dagen per week zou doen. Inmiddels is het een volledige baan en het werk blijkt nog steeds nodig.’ Sinds vorig jaar wordt Van ’t Laar zelfs bijgestaan door zijn dochter Fleur van der Meer (zie kader ‘Nieuwe leden Juridische Helpdesk’) die ook Wmo-zaken behandelt. ‘Ik heb de afgelopen jaren 350 zaken gedaan en heb daardoor contact gehad met verreweg de meeste Brabantse gemeenten. In zo’n 98 procent van de gevallen had het bezwaar succes. Dat heeft gezorgd voor heel veel tevreden mensen en ontroerende brieven en mailtjes. Dat motiveert mij om ermee door te gaan.’

Cliëntondersteuners

De cliëntondersteuners van de plaatselijke KBO-Afdelingen zijn de ‘oren en ogen’ in de wijken en gemeenten omtrent Wmo-zaken. ‘De samenwerking met hen is essentieel. Ik krijg regelmatig zaken door via cliëntondersteuners’, vertelt Van ’t Laar. Hij roept leden van KBO-Brabant op om contact op te nemen met de plaatselijke cliëntondersteuner of met KBO-Brabant als ze vragen hebben over de Wmo. ‘Blijf er niet mee zitten. Onze hulp is kosteloos, dus u kunt altijd vragen of wij mee willen kijken.’

Wilt u meer weten over de Juridische Helpdesk van KBO-Brabant, klik dan hier.