Ga door naar hoofdcontent
ArtikelenAlle 11 goed gek

Alle 11 goed gek

Maandag 22 januari 2024Afbeelding Alle 11 goed gek

Brabantse plaatsen krijgen met carnaval tijdelijk een andere naam. Deze verwijst naar de geschiedenis, de folklore, het industrieverleden of het dialect van die plaats. Van oost naar west: elf plaatsnamen tijdens carnaval en waar ze vandaan komen.

1. Keie(bijters)stad, Helmond

Het gebruik van de aanduiding kei – in Brabant heel gebruikelijk, denk aan keigoed en keigaaf – is terug te voeren naar het industriële verleden van Helmond.

2. Dwèrsklippelgat, Nuenen

Inwoners probeerden ooit de grote klepel (klippel) van de torenklok overdwars (dwèrs) door de kerkdeur naar binnen te krijgen. Pas na diverse vruchteloze pogingen zagen de Nuenenaren het licht: de klepel moest in de lengte door de deur.

3. Striepersgat, Valkenswaard

Hofnar en Willem II zijn twee bekende sigarenmerken uit Valkenswaard. Het strippen (striepen) van de tabaksbladeren is een handeling uit de sigarenindustrie.

4. Kuussegat, Veghel

Een kuus is in het West-Brabants dialect een varken en in Oost-Brabant een kalf. Veghel was een belangrijke handelsplaats voor gemeste kalveren, vandaar de naam Kuussegat.

5. Ossekoppenrijk, Oss

Soms blijven carnavalsnamen dicht bij de officiële naam van een stad of dorp. Neem Oss; dat heet in vastenavondtijd Ossekoppenrijk.

6. Oeteldonk, ’s-Hertogenbosch

Waar de naam Oeteldonk vandaan komt is een beetje een raadsel. Donk is duidelijk: dat is een hoger gelegen zandbult in een moerassige omgeving. Maar of Oetel komt van het boerendialect voor kikker, of van Van den Oetelaar – een achternaam die veelvuldig voorkomt in de Bossche regio – is ongewis. Een heel plausibele verklaring is dat de naam Oeteldonk is afgeleid van het gehucht Oetendonken, in de buurt van Boxtel. De Bossche familie Mahie was eigenaar van het gehuchtje. Eén van de familieleden was lid van de sociëteit die het Oeteldonkse carnaval stichtte. Hij zou de naam hebben meegenomen naar ’s-Hertogenbosch.

7. Wallepoepersland, Heusden

Carnaval heeft in het van oudsher Hollandse Heusden nooit echt gefloreerd. Toch heeft het een eigen carnavalsnaam: Wallepoepersland, met een knipoog naar de wallen die het pittoreske vestingstadje omringen.

8. Schoenlapperslaand, Waalwijk

Waalwijk was eeuwenlang het landelijke centrum van de schoen- en lederindustrie. Een schoenmaker werd destijds een schoenlapper genoemd.

9. Boemeldonck, Prinsenbeek

In Prinsenbeek stopte vroeger op liefst drie plaatsen een boemeltje, een trein die op alle stations halthoudt. Boemelen is ook dweilen, met elkaar van kroeg naar kroeg lopen.

10. Stijlorenrijk, Etten

De jongens die de ijzeren banden rond graanschoven verwijderden door de samengebonden halmen hard tegen de stijlen van de schuur te slaan werden Stijloren genoemd.

11. Tullepetaonestad, Roosendaal

Poule pintade is Frans voor parelhoenkip. In Roosendaal werd dat verbasterd tot poelepetaat. Daarna werden er nog wat letters en klanken omgezet en ontstond het woord tullepetaon.

Beeld De carnavalsoptocht van Oeteldonk, doorAdri van Esch